Hoogbegaafdheid vier keer beter herkend bij 'Diederick' dan bij 'Jalila'
Hoogbegaafdheid wordt bij basisschoolkinderen maar in de helft van de gevallen ontdekt. En de kans dat het gebeurt is sterk afhankelijk van de kenmerken van de leerling, blijkt uit onderzoek van ontwikkelingsorganisatie Scaliq in samenwerking met het ministerie van Onderwijs. Een hoogbegaafd meisje met een niet-westerse achtergrond en een lage sociaaleconomische status wordt vier keer minder snel herkend dan een witte jongen uit een rijker milieu.
"Uit ons onderzoek is gebleken dat het onderbuikgevoel 'we zien de slimme kinderen niet allemaal' klopt", concluderen de onderzoekers in het rapport (On)gezien. "Kinderen die opgroeien in een kansarme omgeving worden vaker onderschat door hun leerkracht dan kinderen die het thuis beter getroffen hebben."
Het rapport haalt twee fictieve voorbeelden aan, allebei even slim. 'Diederick' is een jongen van Europese afkomst, met ouders die Nederlands spreken en bemiddeld zijn, terwijl het meisje 'Jalila' een niet-westerse migratie achtergrond heeft, met ouders die armer zijn en niet goed Nederlands spreken. Die factoren leiden ertoe dat een leraar de hoogbegaafdheid van Diederick in 60 procent van de gevallen herkent, terwijl dat bij Jalila maar in 15 procent van de gevallen gebeurt.
Overigens heeft Jalila het nog moeilijker bij haar ouders: die zouden de hoogbegaafdheid maar in 2 procent van de gevallen bij iemand melden. De onderzoekers opperen dat dat kan komen door cultuurverschillen of doordat het moeilijker is het gesprek aan te gaan voor wie de taal niet voldoende machtig is. Volgens de onderzoekers is dat effect even groot als het verlies van 20 IQ-punten.
Kinderen onderschatScaliq deed op 29 scholen door het hele land onderzoek naar 5371 leerlingen uit groepen 2 tot en met 8. Eerst werd leerkrachten gevraagd persoonsgegevens van leerlingen te verzamelen, inclusief de vraag of ooit iemand over hoogbegaafdheid was begonnen bij een kind. Daarna kregen de kinderen een test om vast te stellen of ze beter presteerden dan gemiddeld.
Uit het resultaat bleek dat iets minder dan de helft van hoogbegaafde kinderen, met een IQ van boven de 130, bij een leerkracht in beeld was. Het ging om zo'n 48 procent. Bij jongens lag die score met 56 procent iets hoger. En dat terwijl bij beide geslachten de kans op hoogbegaafdheid grofweg gelijk is: ongeveer 2 op de 100 kinderen is hoogbegaafd.
Ook de sociaaleconomische positie bleek een rol te spelen. Bij een gelijke intelligentie wordt een welgesteld kind in de helft van de gevallen herkend als die slimmer is dan gemiddeld, maar bij armere gezinnen was dat slechts een derde.
Invloed late verjaardagAfkomst maakt ook uit. Europees deed het met 46 procent herkend maar iets slechter dan Aziatisch (53 procent), maar Afrika, Turkije, Suriname en de Cariben hadden met een score van 34 procent een flinke achterstand. Ook iemands geboortemaand maakt verschil. Leraren schatten onbewust oudere kinderen slimmer in dan jongere. Bij een verjaardag later in het jaar betekent elke extra maand één IQ-punt aftrek in het oordeel van leraren.
"Vergeleken met hun klasgenoten zijn zij ouder en dus vaak ook iets verder in hun ontwikkeling, waardoor ze slimmer worden ingeschat", zeggen de onderzoekers over het voordeel voor late leerlingen. "Wanneer leerkrachten kinderen met elkaar vergelijken, vergeten ze dus vaak om rekening te houden met leeftijdsverschillen."
Volgens Scaliq is het belangrijk om met deze vooroordelen rekening te houden, zodat kinderen het juiste onderwijs krijgen. Plusklassen, voor kinderen die meer uitdaging nodig hebben, zouden niet alleen vol witte jongetjes moeten zitten, zoals nu nog vaak gebeurt. "Passend onderwijs begint met een goede signalering."