Het oeuvre van muzikant, componist en producer Quincy Jones, die gisteren op 91-jarige leeftijd overleed, is groot en veelzijdig. Jones begon als jazzmuzikant en werkte met giganten als Lionel Hampton, Count Basie en Frank Sinatra.
Met zijn eigen band bracht hij verschillende albums uit, waarvan Big Band Bossa Nova met het nummer Soul Bossa Nova misschien wel het bekendst is. Het werd onder andere gebruikt in alle Austin Powers-films.
Sportliefhebbers in Nederland kennen zijn werk van het radioprogramma NOS Langs de Lijn, dat al vele tientallen jaren Chump Change als begintune gebruikt.
Veel bekender nog dan met zijn eigen werk werd hij als arrangeur en producer van sterren als Frank Sinatra, Sarah Vaughan en Michael Jackson.
Quincy Jones is de vaakst genomineerde artiest voor een Grammy Award in de geschiedenis. Hij werd in een periode van zes decennia 80 keer genomineerd en verzilverde 28 van die nominaties.
Zoals zoveel briljante muzikanten had Jones geen gemakkelijke jeugd. Hij werd geboren in de South Side van Chicago, het arme deel van de stad. Zijn moeder was een hoogopgeleide vrouw die aan schizofrenie leed. Toen Jones 7 jaar was werd ze in een dwangbuis uit huis gehaald en afgevoerd naar een inrichting. Deze ervaring maakte diepe indruk op het jonge muzikale talent.
Zijn vader werkte als timmerman voor Chicago's beruchtste zwarte gangsters, the Jones boys. En ook de jonge Quincy knapte wel eens klusjes voor ze op.
"Lijken en machinegeweren, dat is wat ik me het meest kan herinneren van mijn jeugd in Chicago. Overal om ons heen waren gangsters, en ik wilde er zelf ook een worden", zei hij in 2010 in een interview met de Britse krant The Telegraph.
Toen hij op zijn 10e tijdens een inbraak op een piano stuitte koos hij een ander levenspad. "Zodra ik de toetsen aanraakte wist ik met elke vezel: 'Dit is wat je de rest van je leven gaat doen.' Vanaf die dag wilde ik geen gangster meer worden, maar muzikant."
Niet lang daarna verhuisde de familie, zijn vader was inmiddels hertrouwd, naar Seattle. Daar volgde hij trompetlessen en zong in een gospelkoor. Ook ontmoette hij er de twee jaar oudere blinde jazzmuzikant Ray Charles, met wie hij goed bevriend raakte en regelmatig optrad.
Trompettist
Hij kreeg een beurs voor een studie aan de universiteit van Seattle en vertrok een jaar later naar Boston waar hij muziek studeerde aan het Berklee College of Music. Maar hij gaf zijn studie op toen hij het aanbod kreeg om als trompettist mee te gaan op een Europese tournee van jazzmuzikant en bandleider Lionel Hampton.
Tijdens deze tournee ontdekte hij dat goed was in het arrangeren van muziek. Midden jaren 50 was zijn reputatie als arrangeur zo gegroeid dat hij werd gevraagd door gevierde jazzmuzikanten als Count Basie, Duke Ellington, Ray Charles en Sarah Vaughan.
In 1957 vertrok hij naar Parijs waar hij studeerde bij muziekpedagoge Nadia Boulanger en componist Olivier Messiaen. Om zijn studie te kunnen betalen werkte hij bij het Franse platenlabel Barclay Disques en begeleidde er artiesten als Charles Aznavour en Jacques Brel.
Paspoort
Begin jaren 60 keerde hij terug naar Amerika waar hij de eerste zwarte man werd die een topfunctie kreeg bij platenlabel Mercury. Het was ook het begin van zijn samenwerking met Frank Sinatra die tot de dood van de zanger in 1998 voortduurde.
"Frank was als een broer voor mij", zei Jones in 2013 in een interview. "Ik draag nog steeds zijn ring. Zijn Siciliaanse familiewapen staat erop. Als ik daarheen ga hoef ik niet eens mijn paspoort te laten zien."
Samen maakten ze de het album At the Sand, met daarop het nummer Fly me to the Moon, het eerste nummer dat in de ruimte te horen was.
Astronaut Buzz Aldrin speelde het af toen hij in 1969 naar de maan vloog. Dat inspireerde Jones tot het schrijven van het album Walking in Space dat op zijn beurt in 2007 door astronaut Leland Melvin werd meegenomen de ruimte in.
Hoewel hij zich aanvankelijk beperkte tot jazz begon Q, zoals hij inmiddels door de meeste artiesten genoemd werd, zijn werkterrein uit te breiden naar filmmuziek en pop. Hij schreef de muziek voor zo'n 50 films, waaronder In Cold Blood, The Italian Job en The Color Purple. Ook schreef hij muziek voor televisieseries als The Bill Cosby Show en Roots.
Rechtszaak om Thriller
De grootste successen in zijn carrière boekte hij met Michael Jackson, die hij leerde kennen via de film The Wiz waaraan ze allebei aan meewerkten, Jackson als acteur, Jones als componist. Hij produceerde Off the Wall, het succesvolle solodebuut van Michael Jackson en in 1982 maakten ze samen Thriller, dat nog altijd geldt als de bestverkochte plaat aller tijden. Ook bij het derde soloalbum van Jackson, het eveneens zeer goed verkopende Bad, nam hij de productie voor zijn rekening.
Na de dood van Jackson kreeg hij een geschil met diens erfgenamen over de royalties voor de postuum uitgebrachte platen van Jackson, waaronder de filmmuziek van This is It en de heruitgave van Bad.
Volgens Jones waren die nummers opzettelijk opnieuw bewerkt zodat hij er niet voor betaald hoefde te worden. In 2017 oordeelde de rechter dat Jones inderdaad nog ruim 9 miljoen dollar tegoed had van de erven-Jackson.
In 1985 was Quincy Jones samen met Lionel Ritchie de drijvende kracht achter het nummer We are the World, waaraan bekende Amerikaanse artiesten meewerkten om geld in te zamelen voor de slachtoffers van de hongersnood in Ethiopië.
Om ze tot een goede samenwerking te bewegen had hij een bordje op de deur naar de studio gehangen waarop stond: "Laat je ego thuis."
Jones was betrokken bij veel goede doelen. In de jaren 60 steunde hij Martin Luther King, de dominee die opkwam voor de burgerrechten van de zwarte bevolking in Amerika. Hij was een van de oprichters van The Institute for Black American Music en met The Quincy Jones Workshops en de Quincy Jones Listen Up Foundation hielp hij jongeren die een muziekopleiding wilden volgen.
In 2018 verscheen op Netflix een documentaire over zijn leven, gemaakt door zijn dochter Rashida Jones. Quincy gaat diep in op het privéleven van Jones en zijn muzikale prestaties. De documentaire werd zeer lovend ontvangen.